Wie was Alphons Ariëns?

Jeugdjaren
ALPHONSE MARIE AUGUSTE JOSEPH ARIËNS werd 26 april 1860 te Utrecht geboren. De volgende dag ontving hij in de parochiekerk van St. Willibrord het H. Doopsel. Zijn vader, mr. Adriaan Willem Karel Ariëns, was de eerste katholieke advocaat van de domstad. Antonia Christina Elisabeth Povel, zijn moeder, stamde uit een invloedrijk koopmansgeslacht te Amsterdam. Het gezin woonde in het herenhuis aan de Hamburgerstraat 38, vlakbij het gerechtshof.

Op tienjarige leeftijd werd de jonge Fons naar Rolduc gezonden, waar hij van 1870-1878 verbleef. In de sacrale sfeer der eeuwenoude abdij, met haar witte pandgangen, romaanse kerk en crypte, werd hij gewaar, dat de H. Geest hem tot het priesterschap riep.

Nadat hij het groot-seminarie Rijsenburg had doorlopen, ontving hij op het feest van Maria Tenhemelopneming van het jaar 1882 de H. Priesterwijding. Wegens zijn jeugdige leeftijd – hij was pas 22 jaar oud – was daarvoor dispensatie van Rome nodig.

Rome
De aartsbisschop van Utrecht stuurde hem naar Rome, waar hij bij de dominicanen dogmatiek ging studeren. Na zijn promotie aan de Minerva-universiteit bleef hij nog een jaar in Italië, dat hij in alle richtingen doorkruist heeft. Hij bezocht Assisië, waar hij in de basiliek van O.-L.-Vrouw ter Engelen in de Derde Orde van St.-Franciscus werd ingekleed. Op het feest van St.-Antonius van Padua legde hij te Rome in Aracoeli de H. Professie af. Op Sicilië daalde hij in de zwavelmijnen af om zich persoonlijk te overtuigen hoe bovenmenselijk zwaar het werk was dat daar door de arbeiders moest worden verricht. Ook begaf hij zich naar Turijn, waar hij een ontmoeting had met de H. Don Bosco, wiens charitatief apostolaat diepe indruk op hem maakte. Hij leerde begrijpen, dat men met de beoefening van de sociale liefde alleen niet volstaan kan, want deze deugd moet harmonisch samengaan met de sociale rechtvaardigheid; immers: een arm gezin kan er nooit met giften en gaven bovenop geholpen worden, wanneer de lonen te laag, de arbeidstijden te lang en de woningtoestanden erbarmelijk zijn.

Rome heeft de geest van deze strijder voor de christelijke democratie maatschappelijk gevormd.

Arbeidersorganisatie
Omstreeks de jaren tachtig waren de sociale toestanden in het centrum onzer vaderlandse textielindustrie hemeltergend slecht. De ontevredenheid der Twentse wevers, die daarvan een onvermijdelijk gevolg was, vormde een gevaarlijke voedingsbodem voor het socialisme, waarvan Karl Marx de ontwerper was. In haar meest radicale vorm werd de communistische leer in ons land gepropageerd door Ferdinand Domela Nieuwenhuis, die aanvankelijk luthers predikant was, later zijn geloof verloor en anarchist werd. De gewezen dominee preekte in Twente oproer, staking en revolutie. Doch Alphons Ariëns, die na zijn terugkeer uit ltalië tot kapelaan was benoemd aan de parochiekerk van St. Jacobus de Meerdere te Enschede, doorzag het gevaar en nam tijdig maatregelen. Voordat Z.H. Paus Leo XIII de encycliek Rerum Novarum uitvaardigde, bracht hij de wevers reeds bijeen in de eerste katholieke werkliedenvereniging van ons land, toegewijd aan St. Joseph, die hij in 1889 te Enschede oprichtte. Ook stichtte hij daar het eerste verenigingsgebouw voor katholieke arbeiders. Daarom mag hij terecht worden beschouwd als de grondlegger van de katholieke arbeidersbeweging in Nederland.

Drankbestrijding
Zijn streven naar godsdienstig-zedelijke, maatschappelijke en culturele verheffing der arbeiders werd belemmerd door het drankmisbruik. Dit had een zodanige omvang aangenomen, dat men terecht van alcoholisme kon spreken in de betekenis van een maatschappelijke kwaal, waardoor ons volk in al zijn geledingen was aangetast. Dit complex van drinkgewoonten, drinkdwang en drinksleur leidde tot mensonwaardige verslaving. Van hoog tot laag werd er te veel gedronken, met alle rampzalige gevolgen van dien.
Om het alcoholisme doeltreffend te kunnen bestrijden richtte dr. Ariëns het Kruisverbond op. Drie Enschedese arbeiders: Hendrik Engels, Jozef Probst en Gerard Platvoet kwamen hem de belofte van geheelonthouding aanbieden als feestgave voor zijn koperen priesterjubileum. Voor de dames stichtte hij de Mariavereniging, die de katholieke vrouwenorganisatie heeft voorbereid. In de St. Annavereniging werd de alcoholvrije opvoeding van de jeugd gewaarborgd. In 1899 kwam de federatie van diocesane bonden Sobriëtas tot stand, waarvan jhr. mtr Charles Ruijs de Beerenbrouck de leiding op zich nam.

Het offer van de kelk
In het jaar 1894 werden bij de Firma Jordaan te Haaksbergen 39 katholieke wevers ontslagen. Om deze brodeloos geworden mensen te helpen stichtte dr. Ariëns de coöperatieve weverij De Eendracht. In dit bedrijf waren de arbeiders tevens de ondernemers, zodat het hun volledig bezit was. Enige jaren hebben zij daar een behoorlijk stuk brood verdiend. Tegen de concurrentie van de machtige Twentse textielindustrie kon dit bedrijf op den duur echter niet op. Toen de zaak achteruit liep, trok kapelaan Ariëns er zelf op uit met een koffertje vol stalen en monsters om bij katholieke manufacturiers en kloosters onder de Moerdijk offerte te maken. Het verlies bleef evenwel groter dan de winst. Tenslotte nam de doctor het offervaardige besluit om het kostbaarste dat hij bezat: zijn miskelk, die hij bij zijn priesterwijding van zijn familie had gekregen, aan pastoor Smithuis te verkopen. De opbrengst droeg hij aan de crediteuren van De Eendracht af. Bij zijn benoeming tot Geheim Kamerheer in het jaar 1919 heeft de parochie Maarssen de kelk in haar bezit weten te krijgen en ze hem ten geschenke gegeven. Bij die gelegenheid was de pastoor diep ontroerd. Het kostbare stuk bevindt zich thans als een voorname relikwie in de parochiekerk van Maarssen, in een nis van het transept aan de epistelzijde (zie foto).

Parochieherder
Na vijftien vruchtbare kapelaansjaren in Enschede werd dr. Ariëns 20 mei 1901 benoemd tot pastoor van Steenderen. Zeven jaar heeft hij in dit rustige dorp aan de IJssel gewerkt. Daarop was hij van 1908-1926 pastoor te Maarssen.

Hij voelde zich op de allereerste plaats parochieherder en wijdde zich met hart en ziel aan deze verheven taak. Met toewijding verzorgde hij zijn preken, bereidde de catechismuslessen terdege voor en ging trouw op huisbezoek. Dan informeerde hij bij voorkeur naar het gezinsinkomen. Vond hij dat te laag, dan zorgde hij naar vermogen dat daarin verbetering kwam. Mensen die met ziekte of financiële moeilijkheden hadden te kampen, klopten nimmer tevergeefs bij hem aan; bedelaars werden aan de deur van de pastorie nooit afgewezen; onbaatzuchtig gaf hij zelfs zijn kledingstukken weg.

Toen de pastoor eens ziek te bed lag, liet hij een van zijn parochianen bij zich komen, wiens gezin door de slechte tijdsomstandigheden in grote schulden was geraakt. “Vertel mij maar eerlyk welke bedragen je nog aan de bakker, slager en kruidenier betalen moet,” zei hij. Uit schaamte gaf de man maar de helft van zijn schuld op. De pastoor, die alles voor zijn rekening nam, liet hem de volgende week opnieuw bij zich komen. “Waarom heb je mij niet als een vader beschouwd?” vroeg hij teleurgesteld. “Dit heeft my verdriet gedaan. Maar ik zal de overige rekeningen ook voor je betalen.”


Het graf van Alphons Ariëns